Genesis 18, 16-33

Genesis 18, 16-33

 


23. Sonntag nach Trinitatis,
3. November 2002
Predigt über 1. Mose 18, 16-33, verfaßt von Ed Noort (Groningen,
NL)

Gemeente van onze Heer Jezus Christus,

Abraham de sjacheraar. Samen met God op de veemarkt van leven en dood.
De inzet: steden en hun inwoners, die het verbruid hebben. Steden waarvan
de namen tot op de dag van vandaag de geur van slechtheid en ondergang
met zich meedragen: Sodom en Gomorra. Een verhaal over Abraham, die merkwaardige
tochtgenoot, wiens verhalen zo aanstekelijk werkten, dat zij in Oude en
Nieuwe Testament en in de Koran terecht zijn gekomen. Abraham, vader der
gelovigen voor Joden, Christenen en Moslims.

Abraham onderhandelt hier met God als een marktkoopman. En God doet mee,
in het begin met veel overleg en veel bombarie: „Laat ik Abraham
maar vertellen wat ik van plan ben.“ (V.17). Ik wil weten hoe het
nu echt zit met die steden. Nu wil ik er het fijne van weten“ (V.21),
later steeds stiller en toegevender. Onderhandelingen met een hoge inzet,
honderden, misschien wel duizenden levens. Maar dat is eigenlijk alleen
maar het voorbeeld, want hier staat nog veel meer op het spel. In deze
gelijkenis gaat het om de gerechtigheid van God zelf, om het recht
van de „rechter van de hele aarde“. Gods Godzijn staat hier
op het spel en wij mogen toekijken hoe Abraham God heel beleefd in het
kruisverhoor neemt.

Waar zijn we? We hebben net het verhaal gehad over God en zijn boodschappers,
die Sara en Abraham een kind beloven. Iets zo onmogelijks dat zelfs Sara
erom lachen moet. Maar de zin die beide verhalen in dit hoofdstuk overspant,
trilt nog na: „Zou voor de Here iets te wonderlijk zijn? (V.14a)
Onder dat motto staat ook de tekst van vanochtend. Want al lijkt het lot
van Sodom en Gomorra allang besloten te zijn hier wordt het verhaal weer
helemaal opgengegooid: „Ik wil nederdalen om te zien of zij inderdaad
gedaan hebben naar het geroep dat tot mij gekomen is, of niet: Ik wil
het weten!“ (V.21) En tegen wie vraagt of God dat niet allang weet,
of Hij niet almachtig is, of hij nog wel God is als hij eerst eens moet
gaan kijken, maken we lekker een lange neus. Laat maar wijsneus, veelvraag.
Om de almacht van God gaat het hier niet. Hier gaat het om iets anders.
God gaat letterlijk poolshoogte nemen. „Want het geroep is tot hem
gekomen“. Wat of wie roept tot God? In de bijbel is dat altijd onschuldig
vergoten bloed, zoals dat van de doodgeslagen Abel, of het bloed van de
onschuldig vervolgde Job, dát bloed schreeuwt naar God. Slachtoffers
hebben nog een stem, zelfs de slachtoffers in Sodom en Gomorra.
Hier gaat het niet om het weten of niet-weten in onze zin, het gaat niet
om de kennis van God, niet om de dogmatiek van wat hij kan, maar om zijn
alles doorbrekende betrokkenheid. Waar slachtoffers zijn, is God erbij
betrokken. Daar is geroep niet tevergeefs. Dan komt hij eraan.

Zo neemt het verhaal zijn loop (V.22). In uw vertalingen staat: „en
Abraham bleef voor God staan“. Maar dat is een door schriftgeleerden
verbeterde tekst. Hebreeuwse handschriften laten zien dat er eerst wat
anders stond: En God bleef voor Abraham staan“. Dat vonden geleerden
niet eerbiedig genoeg en ze draaiden het om. Abraham gaat op God af en
niet omgekeerd Maar zo stond het er wel: God zelf neemt het initiatief.
Hij blijft voor Abraham staan. Kom maar op, je hebt vast nog wat te zeggen:
Kom maar op, ik ben hier, ik luister. God moedigt Abraham als het ware
aan zijn pleidooi voor te dragen. Hij wacht als het ware op Abraham. En
die laat niet lang op zich wachten: „Als er nu 50 rechtvaardigen
zijn, wilt u dan die stad ook verdelgen? Want dan scheert u allen over
één kam. Dan is eigenlijk het lot van de rechtvaardige gelijk
aan dat van de misdadiger. Kunt u niet vergeving schenken ter wille van
die 50?“. En de vraag die daar achter zit, is: wat kan in deze moeilijke,
verrrotte wereld waar het ik, ik, ik voorop staat, eigenlijk „rechtvaardig“
heten. De verzuchting van Pilatus: wat is waarheid, wordt eeuwen vroeger
door Abraham gesteld: wat is in deze wereld nog rechtvaardig?

Hier komt naar voren wat een bijbels motief zal blijken te zijn: liefde
van weinigen is in staat de hardheid van velen te breken
. Er zijn
er maar 50 nodig en de hele stad is gered. En dan begint het onderhandelen
Zou God zijn genade en zijn barmhartigheid niet de voorrang willen geven
ook als er nog vijf aan ontbreken?. Als er maar vijf enveertig zijn? Of
misschien veertig, of misschien, dertig, of misschien twintig, of misschien
tien? En steeds is het monotone antwoord hetzelfde. God zal de hele stad
sparen als er maar 45,40,30,20, of zelfs tien zijn. Met elke stap wordt
de kracht van mensen die liefdevol handelen, die omzien naar hun naasten,
want dat dat is hier de betekenis van rechtvaardig zijn, groter en groter.
Voor het doorgaan van het leven zijn er maar tien nodig, die naar hun
medemens omzien,

Daar is de streep bereikt. Abraham houdt op en God houdt op. En alle
nieuwsgierige uitleggers hebben zich afgevraagd, waarom tien? Waarom niet
nog om vijf vragen? Fantasierijke bijbelgeleerden hebben het uitgerekend.
Heel eenvoudig. Tel maar na: Noach en zijn vrouw dat waren er twee, drie
zonen Sem Cham en Jafeth en hun vrouwen dat zijn er acht. En al waren
die rechtvaardig, dat heeft de zondvloed niet tegengehouden.Vanuit de
zondvloedverhalen is acht niet voldoende. En zo zijn er nog meer mooie
verhalen
Laten we maar gewoon zeggen dat we het niet weten en ergens in het achterhoofd
houden dat de nieuwtestamentische verhalen dat nog eens radicaliseren
en dat daar één rechtvaardige voldoende is om de last en
de schuld van de anderen te dragen.

Maar die tien worden in Sodom en Gomorra niet gevonden en een tweede
zondvloed van vuur daalt neer over de steden, zegt de verteller. Zijn
zulke verhalen heimwee van het geloof? Dat alles doorzichtig en ordelijk
geregeld is? Dat misdadigers gestraft en rechtvaardigen gered worden?
Dat in deze verwarrende wereld waar goed en kwaad zo ondoorzichtig door
elkaar lopen krachtig ingegrepen wordt? Dat zal wel de oorsprong zijn
maar het gaat hier om iets anders en eigenlijk ook om iets heel eenvoudigs:
God laat zich ompraten, hij wil gevraagd zijn, hij wil zich inlaten met
die sjacheraar van een Abraham. Hij zit er als het ware op te wachten
om zijn liefde en zijn trouw de voorrang te geven boven wat wij gerechtigheid
noemen. God is verrassender dan wij denken.

En dan Abraham. Is hij bezorgd om die rechtvaardigen die eventueel ook
in de vuurzee van Sodom om zullen komen? Neen, het gaat hem steeds om
Sodom. „Zult gij de stad ook vernietigen wanneer er
maar 30,20 10 rechtvaardigen zijn?“ Niet: „Denkt u er wel even
aan op tijd de rechtvaardigen uit Sodom eruit te halen?“ Abraham
pleit hier voor die hele misdadige kliek in Sodom. Hier durft er eentje
te zeggen: „Als er naast al die anderen nu maar een paar gevonden
worden die proberen in dienst aan hun medemens te leven, wilt u dan niet
de hele stad vergeven? Tien redden een hele stad. Hier lijden niet zoals
meestal de goeden met de slechten, maar omgekeerd, de slechten worden
gedragen, in leven gehouden door de goeden. Soms kan een kleine minderheid
gistend werken.

Die tien rechtvaardigen uit Sodom, soms schrik ik daar wel van. Dan denk
ik, zouden er bij ons tien gevonden worden, als het om ons overleven gaat?
Ach, wij zijn natuurlijk allemaal keurige mensen. We voelen ons geen Sodomietjes
of Gomorriaantjes. En ik zal de laatste zijn om u dat aan te praten. En
toch…die inwoners van Sodom en Gomorra zijn ’s ochtends niet opgestaan
met de gedachte: „Laten we vandaag eens iets lekker slechts doen….“
Zij deden gewoon wat alle anderen ook deden. Zij pasten zich aan. Meedoen
met dat waarvan iedereen zegt dat het normaal is, meelopen met de menigte.
Het warme badgevoel van de groep, waarin we meedeinen. Wat draagt ons
dan nog als we daarmee de fout ingaan? In ons verhaal: het gebed, de voorbede
van anderen. Misschien zijn wij in leven omdat anderen voor ons bidden,
omdat anderen voor ons instaan, omdat er sommigen zijn die onzelfzuchtig
met hun wereld en hun medemensen omgaan. Misschien dragen voorbeden meer
dan wij denken.

Die tien rechtvaardigen, die Sodom gered zouden hebben, soms vind ik
dat hoopgevend. Wij zijn in de kerk langzamerhand in een soort zelfbeklag
vervallen. Je kunt geen krant of tijdschrift opslaan of het gaat allemaal
zo slecht. De kerk vergrijst, de jeugd loopt weg, het is allemaal anders
dan vroeger. Maatschappelijk loopt de kerkelijke invloed terug, bestuurlijk
dreigen we een kerk met een waterhoofd te worden en al dan niet geburnt-outete
dominees zijn ook niet meer wat ze geweest zijn. Kerk is out. Definitief
out. Dan droom ik van een kleine kerk, één die veel kleiner
is dan die van nu. Een huis, een tehuis, een soort Gideonsbende. En of
je die nu die 10 rechtvaardigen zou moeten noemen weet ik ook niet zo
precies. Maar een kerk als gemeenschap die durft te zoeken en te vragen.
Die zich niet krampachtig vastklampt aan wat was, maar die opnieuw leert
zoeken en vragen waar zij voor staan. Die putten kan uit het verleden,
die nieuwsgierig blijft naar de woorden die haar toevertrouwd zijn, maar
die verkramping aflegt en fantasie toelaat, en die niets meer vanzelfsprekend
vindt. Die misschien heel anders over God spreekt dan in de taal van de
vaderen, maar wel verrassende woorden vindt, die mensen bevrijden, laten
leven — en waarmee ze kunnen sterven. Misschien zijn ze dan meer dat
zoutende zout uit het Nieuwe Testament dan de tien rechtvaardigen uit
de onderhandelingen van Abraham. Maar dat geeft niet. Want het eigenlijke
verbazingwekkende van dit verhaal is toch dat Abraham God als het ware
uitnodigt de weegschaal van gerechtigheid en barmhartigheid ver naar de
kant van de barmhartigheid te laten doorslaan.

Hij kan eigenlijk ook niet anders zegt die andere tekst die we gelezen
hebben, de brief aan Timotheus. Weet u nog hoe die vreemde laatste zin
luidde, na die bewering dat het woord van God niet geboeid kan zijn, dat
verbazingwekkende slot: „indien wij ontrouw zijn, Hij blijft getrouw
, want Zichzelf verloochenen dat kan Hij niet“ Dat is geen vrijbrief
voor ons omdat vergeven tot het beroep van God behoort. Het is verbazing,
dat wij altijd thuis kunnen komen, hoe en waar dan ook. Als je terugkijkt
naar die God die eens ging kijken hoe het er in Sodom voorstond en daarmee
vertellend zijn almacht op het spel zette, kun je zeggen: God almachtig:
helemaal niet. Zijn almacht, en de hele portie gerechtigheid daarin, legt
het altijd af tegen zijn liefde en trouw.

AMEN.

Prof.Dr.Ed Noort, Groningen, NL
e.noort@theol.rug.nl

 

de_DEDeutsch